Het groot schrijverschap van Michael Bijnens (°1990) werd al opgemerkt bij zijn eerste geschreven drieluik O Falso Profeto (2011), Iris (2012) en Bloedspoor (2013), stukken die hij schreef toen hij nog aan de theateropleiding van het RITCS (Brussel) studeerde. In dit drieluik komen thema’s en onderwerpen aan bod die in zijn volgend werk verder worden uitgesponnen. In O Falso Profeto predikt een profeet in de favela’s van Rio de Janeiro. Die – valse – evangelisatie zal in La Linea (2013) een grote rol krijgen. Iris gaat onder meer over een luxehoer in het bordeelmilieu met al zijn harde criminele en zachte (familiale) kantjes. In Bloedspoor legt hij meer familierelaties bloot en linkt die met onopgeloste zaken uit het Belgisch collectief geheugen, vooral het dossier over de Bende van Nijvel. Met als hamvraag: wie zijn nu de echte criminelen in al deze verhalen? Zit het kwade in het systeem of in het individu? Dat jaren aanslepend onderzoek, dat al begon voor de geboorte van Michael Bijnens, is de stof voor Aperçu de l’inconnu (2015).
Feiten en fictie
Michael Bijnens beschrijft in zijn roman Cinderella (2015) op flamboyante wijze hoe hij als kind en jongere opgroeit in een bordeel. Onverbloemd voert hij zijn moeder de prostituee ten tonele en schetst hij zijn leven te midden van de hoeren. Allicht zal die inkijk in dat milieu bijgedragen hebben tot het succes van de roman, maar het zijn toch in eerste instantie zijn schrijfstijl en de gezichtspunten van waaruit hij zijn leven bekijkt, die het boek zo lezenswaardig maken. Er is de zwarte humor, er zijn de meedogenloze bespiegelingen over de rotzooi en het puin waarin hij vertoeft, over geld, seks, liefde, geweld, jong zijn, leven, kortom, over de condition humaine.
Michael Bijnens wil vooral schrijven, verhalen vertellen. Hij trekt erop uit, de wereld in, naar plekken waar het brandt. Bijnens vindt zichzelf geen avonturier, maar hij kan naar eigen zeggen niet anders. Als hij ergens door geraakt wordt, als iets hem niet meer loslaat, dan wil, nee, dan móet hij ernaartoe. Hij leeft in de favela’s van Rio de Janeiro, hij dompelt zich onder in een evangelische sekte, hij trekt een paar maanden naar Juárez in Mexico aan de grens met de VS, hij bezoekt ruige bordelen, hij vertoeft in het misdadigers- en drugsmilieu. Hij gaat naar Caïro wanneer de revolte daar ontvlamt en verblijft in Jeruzalem. Hij bijt zich vast in de problematiek ter plaatse, graaft naar de oorzaken van de ruzies en conflicten. Als een buldog laat hij zijn onderzoek niet meer los.
Wat hij in Mexico, in het Midden-Oosten in de werkelijkheid beleeft, wil hij meedelen. Niet als journalist in een documentairereeks, maar als een verteller, als iemand die mensen benadert en beschrijft als intellectuele én emotionele wezens. Feiten gaan samen met fictie. Feiten zijn de vast te stellen gebeurtenissen in de realiteit, fictie is hoe die gebeurtenissen ervaren en beleefd worden, hoe ermee omgegaan wordt, en dat verschilt van cultuur tot cultuur, van groep tot groep, van persoon tot persoon. “Wat ik aan mijn jeugd heb overgehouden, is het besef dat de wereld in de meeste van haar geledingen vaak zo bizar is, dat je een verdomd goeie verteller nodig hebt om haar geloofwaardig weer te geven. Misschien is dat wel wat ik met fictie wil doen,” zegt hij in een interview.
La Linea (De Lijn, De Grens, 2013) speelt zich af op de grens van Mexico en de VS in Ciudad Juárez, ‘de gevaarlijkste stad ter wereld’ en spit naar de relaties tussen lokaal evangelisme, sociale uitbuiting, misdaad en drugsgeweld. De gesproken innerlijke stem in de derde persoon, de commentaren, beschrijvingen, en dialogen tussen de ‘hij’ en andere personages, al die teksten stralen een directheid uit, schilderen, of beter etsen heel diep en meedogenloos een wrede realiteit. Ze dragen in zich een rauwheid, een waanzin, een roes, een gekte. Dat alles is dan nog verpakt in een spannende whodunit. De woorden grijpen je naar de keel, de zinnen stompen in je maag. De openingszinnen van Hij:
Op 23 februari 2011, een dag waarop de wind gelijk bevroren stil was blijven hangen in de lucht, en dat in een woestijn, jawel zo ongewoon koud was het op die 23e februari 2011, de dag waarop het lichtelijk sneeuwde uit een hemel waarop zich nog nooit in de geschiedenis wolken hadden afgetekend, op die dag arriveerden vijf gewapende mannen in een witte bestelwagen in een zijstraat van een zijstraat van de Avenida Panamericana,…(…)… op die 23e februari stormden vijf mannen uit een witte bestelwagen dat rehabilitatiecentrum, zeg maar dat gekkenhuis binnen, en dwongen ze iedereen op de grond te gaan liggen, behalve dan een man die ooit schrijver was geweest en maar niet op de grond wilde gaan liggen, omdat hij de taal waarin hij zijn boeken schreef al jaren niet meer sprak en bijgevolg ook niet meer verstond, die man hebben ze gewoon afgeknald, in koelen bloede zoudt ge kunnen zeggen, al leek het er meer op dat de vijf mannen uit de witte bestelwagen aan het koken waren, want ze hadden hun lijven en hun hersens vol cocaïne gestoken om het werk dat hen hier vandaag op de 23e februari 2011 was opgedragen, naar behoren te kunnen volbrengen.
Ik krijg geen lucht.
Michael Bijnens schrijft graag lange zinnen, hij hoopt onderschikkingen en nevenschikkingen op elkaar, hij gebruikt graag onverbloemde beelden. De woorden verwijzen direct naar de ruwe realiteit, Bijnens is geen ‘mooiewoordenschrijver’, hij wil geen belletrie plegen. En brengt net daardoor een eigen concrete rauwe talige kracht in zijn werk.
Bijnens is een verdomd goede theaterverteller. Dat blijkt ook in Onzichtbare Man (2014 bij Orkater, Amsterdam) en in Valley of Saints (2015, bij BRONKS, Brussel). In dat laatste stuk, dat hij samen creëert met Aurelie di Marino, vechten op het terras van een luxevilla in Valley of Saints (een UNESCO-erfgoedstuk in Noord-Libanon) een vrouwelijke jihadist die gevlucht is en haar verleden wil afzweren (Zij) en een puissant rijke projectontwikkelaar in pak (Ray) met elkaar een verbale bokswedstrijd uit. Tussen hen beweegt zich Frank, de zwijgende bediende, een vluchteling die zijn vrouw en kinderen verloor in het gewapend conflict in Syrië. Zijn muzikale tussenkomsten geven een strak ritme aan de dialogen over de botsende wereldbeelden. Ray en Zij verkondigen hun standpunten, de ene keer helder, de andere keer omfloerst, ze kronkelen zich vast in redeneringen, ze spuien hun visies die elkaar kruisen en voor vuurwerk zorgen, ze twijfelen, en als toeschouwer zit je daar als het ware tussenin en word je gedwongen om actief genuanceerd te reflecteren.
Opnieuw diepgravend onderzoek
Dan is er in 2015 Aperçu de l’inconnu (letterlijk vertaald: ‘overzicht van het onbekende’) onder het motto ‘The known is finite. The unknown is infinite’ (T.H.Huxley). In Aperçu de l’inconnu laat Bijnens zich inspireren door het onderzoek naar de daders van de Bende van Nijvel.
Tussen 1982 en 1985 pleegt een groep(je?) mensen (wapen- en auto)diefstallen, roofovervallen, inbraken op verschillende plaatsen in België, met heel veel bruut geweld. De naam ‘Bende van Nijvel’ werd hen opgeplakt door de pers na een nachtelijke inbraak in een supermarkt in Nijvel. In totaal vielen er 28 doden en 40 gewonden, en meer dan 30 jaar later zijn de bendeleden nog altijd niet ontmaskerd. Het onderzoek kende zeker in het begin een chaotisch verloop. Daarom, en ook omdat de buit klein was en het dodental hoog, leefde en leeft het vermoeden dat het gerechtelijk onderzoek een doofpotoperatie was, dat het afgedekt werd van hogerhand, uit politionele en/of politieke hoek.
Michael Bijnens werpt zich als een onderzoeksjournalist op dat onderzoek (en dus niet op de zaak van de bende zelf) en ook daarin bijt hij zich vast, zoals in de research voor zijn eerdere theaterstukken. Maniakaal neemt hij heel wat dossiers door en interviewt betrokkenen. Uit al dat vergaarde materiaal distilleert hij een toneeltekst. Ook nu vermengt hij fictie, gedachten en emoties met de gelezen dossiers, de feiten. De tekst vormt een mix van de realiteit van het onderzoek en doorleefde ervaringen van die realiteit. In twintig scenes komen negen personages na elkaar aan het woord: een rechercheur, diens dochter, een wachtmeester, een surveillant, een onderzoeksrechter … Zij leggen pregnant helder verklaringen af, stellen zich vragen, vooral over hun eigen rol en aandeel in het onderzoek. Ze confronteren zichzelf met gestelde dilemma’s, relativeren zichzelf, soms speels en schrijnend grappig, ze leggen hun twijfels bloot, hun onmacht, hun stil verdriet, hun onbeantwoorde vragen, hun onrust.
2. Mug
Haulotte – 30 september 1982
Wat kan ik zeggen? Hier in mijn nek dus, ik voel daar de steek van een mug. Normaal heb ik dan nog de tijd voor een reflex. Maar die tijd is er niet. Ik kwam juist terug uit verlof. Had tijdens een caféruzie een paar slagen gekregen, vandaar. Er was niks te doen verder die dag, dus was ik gesommeerd om verkiezingsposters te plakken. Een voorbijganger wijst op een overval. Ik kom toegesneld. Net op dat moment sukkelen de daders naar buiten. En dan, ja die mug. Die muggensteek van lood.
De personages in het stuk uiten twijfels, veronderstellingen: als dat niet gebeurd was, dan zou …, als iemand niet weggeroepen was bij een onderzoek, als er op tijd een vertaling was doorgestuurd, als het niet zo had gejeukt, …. dan, wie weet, wisten ze meer, was het anders. Van dat onbekende krijgt de toeschouwer/lezer een overzicht. Spannend, ongepolijst, waarachtig, indringend. De tekst overstijgt echter het onderzoek van de Bende en krijgt een universele dimensie: het gaat over herkenbare, kwetsbare mensen, mensen die naar de ware toedracht zochten en zoeken, mensen die ten onder gaan, mensen die met zichzelf in de knoop liggen, met zichzelf worstelen, zich imperfect voelen. Door het verhaal te vertellen vanuit verschillende personages wordt de verbeelding van de toeschouwer aangesproken.
5. Turnles
Dochter – 23 december 1982
Na die affaire met die badkuip, een zaak die ik als kind zelfs had kunnen oplossen, waande mijn vader zich de Poirot van het Pajottenland. Ik zat toen in de tweede kleuterklas of zoiets. Een paar oudere jongens hadden mij die middag in een plint geduwd, zo’n houten springkast die ze gebruiken bij de gymnastiek, ze hadden mij daarin geduwd en mij dan met kussens bedolven. Daarna waren ze er met hun volle gewicht op gaan zitten. Dat ik geen lucht kreeg, hoorden ze niet.
Mijn juffrouw belde rechtstreeks naar de bureau. Daar zeiden ze dat mijn vader met een moord bezig was. Zijn eigen dochter was bijna dood. Mijn pa had die dag meer aandacht voor zijn lijk dan voor mij. Ik heb daardoor meer dan twee en half uur in de perimeters van mijn juffrouw haar zweet moeten zitten wachten tot hij arriveerde. Achteraf heeft hij jaren gedacht dat dat telefoontje van die walmende juffrouw het verschil heeft gemaakt.
Michael Bijnens ontving al enkele prijzen voor zijn vakmanschap, zijn eigen stijl en voor de inhoudelijke noodzaak van zijn stukken. Hij wordt gewaardeerd als de onderzoeksjournalist die zoekt naar theatrale uitdrukkingsvormen en die onderzoek, autobiografie, thriller, monologen en dialogen op een eigengereide manier vermengt. In 2019 verschijnt zijn tweede roman en staan er nog een paar toneelstukken op stapel.
Geschreven door Tuur Devens
Tuur Devens (oud-docent Nederlands, Duits en Theater) is theaterrecensent en publicist bij Theaterkrant, De Bond, Wereld van het Poppenspel, Etcetera, Theatermaker en andere. Hij is tevens inleider van voorstellingen in diverse cultuurcentra, schreef boeken over figurentheater en zetelde in adviserende theatercommissies.
BIBLIOGRAFIE
- La Linea (2013) – uitgegeven bij Bebuquin in ‘De wereld bij mij, vier theaterteksten’
- Iris (2013)
- Bloedspoor (2013)
- De Wet deel III (2014)
- Onzichtbare Man (2014)
- Valley of Saints (2015)
- Aperçu de L’Inconnu (2015) – vertaald naar het Duits door Heike Baryga