Nederlands:Arne Sierens (Q136081)
Uit Knowledge Graph Kunstenpunt
Hulde aan de veerkracht van de kleine mens
“Godverdomme, pa, wij zijn prutsers. Waarom laten wij ons altijd doen? Bij de Geboers, ’t mislukt altijd.”
Dat zegt Marnix, in De broers Geboers van de Gentse auteur Arne Sierens (°1959), een hilarisch maar ook pijnlijk portret van een marginaal gezin dat probeert te overleven in een veel te klein appartementje. Steeds opnieuw betalen ze het gelag, keer op keer worden ze gekloot, door de maatschappij, maar ook door zichzelf.
“Hunnen blik is voldoende. Ze pissen op u. Niets zijt ge. Een luis. De manier waarop ze mijnen naam uitspreken: GEBOERS MARNIX. MAAR-NIKS. GIJ ZIT NIKS!”
De personages in De broers Geboers bengelen onderaan de sociale ladder. Hoe harder ze proberen aan hun eigen marginaliteit te ontsnappen, hoe meedogenlozer ze er opnieuw in geduwd worden. En dus trekt Marnix ten strijde tegen een imaginaire vijand, ‘de vreemdeling’, in de hoop op die manier respect af te dwingen.
“Godverdomme, mémé, wij gebroers, hebben lang genoeg op onze kop laten schijten, het moet nekeer gedaan zijn”
Enkel Mémé, als archetypische moeder, houdt zich staande. Zonder haar was het hele schip al lang gezonken. Zonder haar was er al helemaal geen hoop.
De broers Geboers is geen uitlach-theater, geen reality theatre waarbij de marginaliteit van de een de normaliteit van de ander, namelijk de kijker, dient te bestendigen. Het stuk brengt hulde aan de veerkracht van de kleine mens. Tegelijk probeert Sierens, net zoals Didier Eribon in het prachtige Retour à Reims, te begrijpen waarom verschoppelingen die in het nauw gedreven worden, hun uitweg zoeken in xenofobie en in de ranzigheid van extreemrechtse partijen zoals het Vlaams Blok (het latere Vlaams Belang). De strapatsen van de gewone man, het gespartel van de kleine mens, als een donkerrode bloedlijn lopen ze door alle theaterteksten van Arne Sierens – mannen, vrouwen, jongeren die proberen te overleven in de jungle van werkloosheidsuitkeringen, vakbondspremies, paperassen, huursubsidies. Niet de anekdotiek van individuele levens interesseert Sierens, maar de condition humaine, de pogingen van de mens om te ‘bestaan’. Hij doet dat met grote tederheid, net zoals Louis-Paul Boon. Sierens’ stukken zijn niet alleen harde milieuschetsen, aangedreven door een groot sociaal engagement, het zijn ook odes, aan de grootse, heroïsche worsteling van die kleine mens. ‘De geschiedenis die niet in de boekskes staat’, om de woorden van Boon te gebruiken. Alle teksten van Arne Sierens zijn geworteld in het alledaagse. De realiteit, dat is zijn onderwerp, niet de grote heldendaden uit onze repertoire-teksten. Sierens is echter geen realist. Hij is geen wetenschappelijke observator van de realiteit die zo klinisch mogelijk de werkelijkheid registreert en documenteert. Sierens is een antropoloog: hij observeert het fenomeen genaamd ‘mens’, zijn sociale werkelijkheid en gaat op zoek naar de mythische structuren achter die realiteit. Vervolgens vervormt hij die realiteit, vergroot die uit, boetseert die. Sierens maakt de realiteit intenser, niet om haar te maskeren, maar om haar harder te laten binnenkomen. Zijn teksten en voorstellingen zijn geen realistische tranches de vies, ze zijn een allegorie voor het leven zelf.
Sierens schrijft geen tragedies maar melodrama’s. “Tragedie is iets van koningen, helden, goden en het grote noodlot. Melodrama is iets tussen mensen, dingen die op een noodlottige manier uit de bocht geraken,” zo zegt hij het zelf. Melodrama drijft op grote gevoelens, er wordt gehuild, geschreeuwd, gesnikt, en ja, zelf al eens met iets gegooid. Schrik voor sentiment heeft hij niet. Een lach en een traan, het eeuwige recept. Sierens’ melodrama’s zijn geen postmoderne pastiches. Ze zijn niet ironisch maar liefdevol. “Ik wil geen toeschouwers, maar mee-belevers”. Zijn stukken willen niet in de eerste plaats verhalen vertellen, maar emoties oproepen, verhevigen. Theatercriticus Roel Verniers vond de voorstellingen van Platel en Sierens zo hevig “dat je vergeet wat je weet en alleen nog maar voelt”.
De levens van Sierens’ personages drijven op misverstanden, gemiste kansen, wrong time, wrong place. Ze hebben krassen op hun ziel, veel eelt op de handen en de voeten. En toch zijn het elk op hun manier helden. Omdat ze ondanks alles toch proberen te leven, te overleven. Soms zijn die pogingen lachwekkend of zielig, maar altijd zijn ze ontroerend. Sierens tilt de miserie van de kleine man op een hoger niveau – hij voegt er een existentiële dimensie aan toe. Elk personage is een archetype waarin we een deel van onszelf herkennen, onze kwetsbaarheid, onze ijdelheid, onze angst maar ook onze moed. Het zijn allegorieën die, net als in het Middeleeuwse theater, bepaalde waarden verzinnebeelden (niet toevallig maakt hij met Zingarata een echt wagenspel, zij het dan met gehuurde verhuiswagens). Elke tekst van Sierens is een maatschappijportret maar tegelijk ook een uitnodiging tot zelfreflectie, ja zelfs tot contemplatie, en dat dwars door alle kolder heen. Sierens’ personages vechten met zichzelf en met het leven, net zoals elk van ons. Het zijn disfunctionele labiele mensen op zoek naar stabiliteit. Ze ondernemen, elk op hun manier, krampachtige pogingen om te bestaan, om het leven zinvol te maken. Dat lukt nooit (volledig) maar precies in die gedurige mislukking zit de levenskracht van Sierens’ personages. De mens bij Sierens is altijd een beetje een clown, soms grotesk, larger than life, maar toch vaker eerder een triestige, melancholische clown, die, meestal tegen beter weten in, de ander alsnog aan het lachen probeert te brengen. Het zijn existentiële, metafysische clowns, zoals Vladimir en Estragon in Wachten op Godot van Samuel Beckett. Het zijn ook farceurs, potsenmakers, wijsneuzen die het leven ontregelen. Ze werken zich in de nesten en proberen er zich vervolgens ook weer uit te werken. En hoe harder ze proberen, hoe erger het wordt, zoals bijvoorbeeld bij Marnix Geboers in De broers Geboers. Sierens’ personages worden niet aangedreven door hun psychologie, maar door hun biologische drang om te leven. Het zijn allemaal helden en heldinnen, elk op hun bizarre manier. Een grote muil, maar een klein hartje.
Tussen vloer en tafel
Arne Sierens, geboren in 1959, groeit op in de Brugse Poort, een volkswijk in Gent. Hij leert er dat de verhalen op straat liggen te wachten om verteld te worden. Hij gaat theaterregie aan het RITCS in Brussel studeren en wordt vervolgens regie-assistent bij NTGent, Arca en Arena. Hij sluit zich aan bij Parisiana, het anarchistische cult-ensemble van Eric De Volder en maakt kennis met punk. Daar pikt hij de vitale woede op die zijn eigen werk zal schragen. “De exhibitionistische noodzaak van het live-gebeuren,” zo omschrijft hij het zelf. In 1982 richt hij samen met Jan Leroy het gezelschap De Sluipende Armoede op. Een eerste mijlpaal in zijn oeuvre is zonder twijfel De soldaat-facteur en Rachel (1986), een stuk over de Eerste Wereldoorlog gebaseerd op intensieve historische research.
Sierens’ theater is niet documentair: het registreert niet, maar geeft vorm. Hij ontdoet ruw materiaal van zijn context en anekdotiek, beent het verder uit, om het vervolgens te theatraliseren. Die spanning tussen ruwe realiteit en nauwkeurig vorm-onderzoek vormt de artistieke ruggengraat van zijn onderzoek. Daarom houdt Arne Sierens van Pasolini, Fellini, Kantor, Louis-Paul Boon – allemaal artiesten die in hun werk op zoek gingen naar de onmogelijke synthese tussen avant-garde-kunst en volkscultuur en die in hun werk op zoek gingen naar de genealogische wortels van het heden.
Sierens’ carrière ontwikkelt zich via een aantal samenwerkingen. Die duren vaak meerdere jaren, zijn intensief en energetisch, maar eindigen meestal ook abrupt. Elk van die samenwerkingen is van bepalende invloed op Sierens’ parcours. Een belangrijk moment is Mouchette (1990) voor Oud Huis Stekelbees, in een regie van Johan Dehollander. Dehollander is een bricoleur met een hart voor arte povera, een ruwe bolster met een grote culturele bagage, een tedere anarchist maar ook een ambachtsman, die begrijpt hoe theater werkt. Binnen de Blauwe Maandag Compagnie (onder leiding van Luk Perceval) werkt Sierens, als auteur, van 1992 tot 1994 verder samen met Dehollander, met onder meer Boste (1992) en De Drumleraar (1994) als resultaat. Samen maken ze ook Dozen (1993). Die tekst komt tot stand op basis van improvisaties van de spelers. Het onderzoek vindt dus plaats op de repetitievloer en niet aan de schrijftafel, via vijlen, schaven, herschrijven. Die tussenpositie, tussen vloer en tafel, zal steeds nadrukkelijker Sierens’ vaste stek worden.
De bekendste samenwerking is zonder meer die met choreograaf Alain Platel. Samen creëren ze Moeder en Kind (1994), Bernadetje (1996) en Allemaal Indiaan (1999), geproduceerd door Victoria. Dans, theater, muziek vloeien perfect in elkaar tot een eigen taal die het hart van vele kijkers weet te raken. De voorstellingen van Platel en Sierens zijn direct, brutaal, geaard in het leven zelf, maar ook altijd poëtisch en gevoelig. Ondertussen, in 1995, komt hij samen met Stef Ampe en Johan Dehollander aan het roer van het Nieuwpoortheater te staan. In die context wordt onder meer Napels (1997) gecreëerd. In 2004 smeedt Sierens een nieuwe alliantie met Marijke Pinoye en Johan Heldenbergh. Samen vormen ze Compagnie Cecilia en maken ze Maria Eeuwigdurende Bijstand (2004), op een ijspiste met het publiek aan twee kanten. Wanneer eerst Pinoy en vervolgens Heldenbergh Cecilia verlaten, kiest Sierens zijn sparring partners steeds vaker in functie van het project zelf. Voor Ensor werkt hij bijvoorbeeld samen met Circus Ronaldo.
Fysieke partituren
Acteurs moeten zich in hun rol uitleven, niet inleven. Sierens’ teksten zijn fysieke partituren op maat van zijn spelers maar ook mee vormgegeven door zijn spelers. Elk van zijn teksten zijn odes aan het spelplezier. Het theater als lillend leven. Zijn carrière als schrijver is voor een groot deel verankerd in het talent van zijn spelers: An Miller, Didier De Neck, Wim Willaert, Johan Heldenbergh, Marijke Pinoy, Titus De Voogdt, Marijke Pinoy, Robrecht Vanden Thoren, Tom Vermeir, Greet Verstraete, Sebastien Dewaele, Dominique Van Malder en vele anderen. Sierens’ teksten zijn eigenlijk annotaties van repetities (met uitzondering van Lacrima, waarvoor hij naar de schrijftafel terugkeert). Muziek en beweging fungeren als motor, drijven de handeling aan, die vervolgens omgesmeed wordt tot snedige dialogen. Zijn teksten komen pas tot leven op de vloer, ze zetten aan tot spelen.
Sierens’ hanteert een primaire directe taal. Die taal is dialectisch, zeker, maar is tegelijk ook echt een kunst-taal, die geboetseerd wordt naar de mond van elke speler. “Het is geen Gents wat ik schrijf. Mijn syntaxis heeft meer met Japans theater te maken dan met Romain De Coninck,” zo zegt hij zelf. De zinnen moeten klinken alsof ze van de straat geplukt zijn. Om dat effect te genereren is een nauwkeurige vormgeving van de taal nodig. “Als mijn tirette van onder en van boven vast zat, gij prutste ze altijd open”, zegt Mimi achteloos in Maria Eeuwigdurende bijstand. De uitdrukking bestaat niet, en toch klinkt ze alsof ze altijd bestaan heeft en thuishoort in de mond van Mimi. Het theater van Sierens is erg populair bij amateurgezelschappen. Dat is geen toeval: zijn teksten nodigen uit tot spelen, zijn direct, ‘bekken’ goed en komen meteen tot leven. De alledaagse taal en situaties liggen mijlen verwijderd van de ingenieuze retoriek die vele andere theaterteksten kenmerkt. De teksten van Sierens intimideren niet, maar nodigen uit, tot uit-leven, eerder dan in-leven. Tegelijk overstijgen ze de anekdotische couleur locale – zijn teksten zijn niet alleen Gentse milieuschetsen: het zijn allegorische portretten van de mens in al zijn veelzijdigheid, en vooral in al zijn heroïsche nietigheid. Ze overstijgen op die manier hun eigen context. Elkeen heeft een klein beetje het gevoel een deeltje van zichzelf in zijn personages te herkennen.
Geschreven door Karel Vanhaesebrouck
Karel Vanhaesebrouck doceert over theater aan de Université Libre de Bruxelles (ULB), waar hij het onderzoekscentrum CiASp (Centre de recherche en cinéma et Arts du Spectacle vivant) leidt en de “”Master en Arts du Spectacle vivant”” coördineert. Hij is docent Theater- en Cultuurgeschiedenis aan RITCS in Brussel en geeft ook gastcolleges aan de Luikse acteeropleiding ESACT. Karel heeft reeds veel gepubliceerd over theater, cultuur en geschiedenis – zowel in tijdschriften als in boeken – en werkt als dramaturg voor verschillende kunstenaars en gezelschappen.
BIBLIOGRAFIE
- De Slaapkameratleet (1981)
- Het Vermoeden* (1982)
- Rode Oogst I (1983)
- Rode Oogst II (1984)
- De Reis naar het Donkere Kontinent (1985)
- De soldaat-facteur en Rachel* (1986)
- Los Muertisitos/Onze Lieve Doden (1988)
- Mouchette* (1990)
- Boste* (1992)
- Kaïet, Kaïet (1992)
- Dozen* (1993) – in samenwerking met Johan Dehollander
- De Drumleraar* (1994)
- Juffrouw Tania (1994)
- Moeder en kind* (1995) – in samenwerking met Alain Platel
- Bernadetje (1996) – in samenwerking met Alain Platel
- Napels* (1997) – in samenwerking met Johan Dehollander
- De Broers Geboers* (1998)
- Mijn Blackie* (1998)
- Allemaal Indiaan (1999) – in samenwerking met Alain Platel
- Niet Alle Marokkanen zijn Dieven* (2001)
- Martino* (2003)
- Maria Eeuwigdurende Bijstand* (2004)
- Meiskes en Jongens* (2005)
- Trouwfeesten en Processen, vuile Hoeren, bedriegers, slechte ouders, domme kinders, enzovoorts, tot het einde der tijden* (2006)
- Broeders van Liefde* (2008)
- Altijd prijs* (2008)
- Apenverdriet* (2009)
- Schöne Blumen* (2010)
- De Pijnders* (2011) – uitgegeven bij Vrijdag in bundel ‘Mannen alstublieft’
- Lacrima* (2012) – uitgegeven bij Vrijdag in bundel ‘Mannen alstublieft’
- Gloria (in den Hoge)* (2013)
- Ensor* (2014)
- Poepsimpel* (2015) – uitgegeven bij Vrijdag in bundel ‘Mannen alstublieft’
- Zingarate* (2017)
- Heilig Hart* (2018)
*uitgegeven bij Hulot