Nederlands:Jan Sobrie (Q137130): verschil tussen versies
(eerste upload) |
Geen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 1: | Regel 1: | ||
<div><strong><em>Wanneer de fantasie een harnas is</em></strong></div><div><strong>Een ‘negatieve enthousiasteling’, zo noemt acteur, regisseur en auteur Jan Sobrie zichzelf. Wie kennis maakt met zijn personages ziet deze paradox daarin weerspiegeld. Het lot heeft ze niet met de beste kaarten bedeeld, maar met humor en verbeeldingskracht maken ze er het beste van.</strong></div><div>Twee broers die hun ouders hebben verloren in een auto-ongeluk. Een tienerjongen die zelfmoord wil plegen. Een meisje met een beperking dat tot bloedens toe wordt gepest. Twee kinderen in armoede. Een grootmoeder die de familiegeheimen verzwijgt. Een autistische jongen met liefdesverdriet. Neen, de personages van Jan Sobrie behoren niet bepaald tot de geprivilegieerden van deze samenleving. Het sociaal-realistische canvas waartegen Sobrie hen schildert, met gedetailleerde streken, is grauw van tint. Des te levenslustig schitteren hun kleuren.</div><div>Vlak na de millenniumwissel studeert Sobrie (°1979) aan de drama-opleiding van het RITS, waar de praktijk van het theater schrijven niet erg hoog op het curriculum staat. In het derde en vierde jaar komt de vraag om een solo te maken en bij gebrek aan bevredigend tekstmateriaal zet Sobrie zich zelf aan het schrijven. <em>Neue rozen</em> en <em>Levend begraven</em> zijn prille teksten rond personages in kwetsbare omstandigheden, maar ze bevatten al de kiemen van wat zal uitgroeien tot een onbewuste maar consistente thematiek.</div><div>De angst voor verlies is daarbij een rode draad. Samen met klasgenoot Joris Van den Brande schrijft en speelt Sobrie zijn eerste volwaardige theatertekst bij het Brusselse jeugdtheater BRONKS. <em>Zolderling</em> is het verhaal van twee jonge vrienden die met ongebreidelde fantasie de realiteit te lijf gaan: de vechtscheiding van hun ouders. <em>Zolderling</em> wordt meteen geselecteerd voor het Theaterfestival 2003. Die vroege erkenning en de daaruit voortvloeiende kansen zorgen ervoor dat Sobries carrière zich de eerste jaren vooral ontwikkelt binnen het jeugdtheater.</div><div>Voor het Gentse jeugdtheater KOPERGIETERY schrijft Sobrie niet lang daarna <em>Titus</em> (selectie Theaterfestival 2006) waarin een jongen die zijn moeder heeft verloren dreigt van het dak van de school te springen. Opnieuw een verhaal van verlies én een verhaal van ‘niet gehoord worden’. Dat spoor, waarbij Sobrie zij die onhoorbaar of onzichtbaar zijn in beeld brengt, zal later een verdieping en verbreding krijgen in het ‘tweeluik’ <em>Bekdichtzitstil</em> (2015) en <em>Woestzoeker</em> (2017 - co-auteurschap met Raven Ruëll). In die teksten blijft niet het gezin, maar de school en bij uitbreiding de hele samenleving doof voor de signalen van kinderen die buiten een bepaalde norm (<em>Bekdichtzitstil</em>) of klasse (<em>Woestzoeker</em>) vallen.</div><div>Het samenleven, zowel in het kleine als in het grote verband, is daarmee een tweede levensader van Sobries schrijversschap. Vaak is de frictie tussen de ‘normaliteit’ en de zogezegde ‘afwijking’ de motor van de dramatische ontwikkelingen. Van de zonderlinge broers uit <em>Fimosis</em>, (selectie Theaterfestival 2006) over Mira-met-de-klompvoet uit <em>Remember me</em> (2009) tot de hoofdfiguur uit <em>Bloemen van een autist</em> (2019): Sobries ‘helden’ zijn steevast antihelden, ze hebben een hoek af. Ze dragen hun lot met grimmige blijmoedigheid, maar tussen de regels door schemert de woede van de auteur. De wereld functioneert alleen voor zij die netjes aan de standaard voldoen.</div><div><br></div><blockquote><strong><em>MIRA<br>Vrijdag<br>Hij heeft mij gefilmd vandaag met zijne GSM toen ik uitgleed in de gang en hij heeft<br>het op Youtube gezet.<br>Onder de titel<br>Mankie mankie valt in’t Gangkie.<br>T’ staat er nog maar ene dag op en er zijn al tweeduizend hits.<br>Ik heb geweend op mijn kamer<br>En plots begreep ik het<br>De wereld functioneert perfect zonder mij<br>Niemand heeft mij nodig en ik heb niemand anders nodig(Uit: Remember Me)</em></strong></blockquote><div><br></div><div><strong>Magisch denken</strong></div><div><br></div><div>Het vertellen door de ogen van de buitenstaander maakt het Sobrie in eerste instantie mogelijk om een harde en statusgerichte maatschappij een spiegel voor te houden zonder al te veel moralisme, maar tegelijkertijd is het een kunstgreep die stilistische vrijheid schept. De ‘gekte’ van de personages baant ruimte voor subversieve verbeelding, voor magie. Want al is de inzet vaak sociaal-realistisch, in nogal wat teksten komt er een punt waarop de realiteit openscheurt en er doorheen de scheuren een magisch denken naar binnen sijpelt. Dat magisch denken is geen vrijblijvende trukendoos, maar een stijlmiddel met verschillende doelen.</div><div>Enerzijds zet Sobrie een vorm van hyperrealisme in die menselijk herkenbaar is. Op beslissende of traumatische momenten in het leven kan de ervaring ontstaan dat de tijd stilstaat, dat de ruimte bevriest, dat datgene wat een mens in realiteit overkomt eigenlijk tot het domein van het ondenkbare behoort – denk aan een onheilsbericht of een ongeluk: de realiteit wordt heel even uit haar hengsels gerukt. In <em>Memé, de peetmoeder</em> (2016) spreekt de stervende oermoeder de dood aan:</div><div><br></div><blockquote><strong><em>Ik voel u wel zitten.<br>Ik voel hoe gij Met al uw kronkelende vuile vingers langzaam bij mij<br>aan het binnenkruipen zijt…<br>Maar eigenlijk vind ik u wel ok.<br>Ik heb grotere klootzakken meegemaakt.<br>Gij zijt tenminste duidelijk.</em></strong></blockquote><div><br></div><div>De scène is gebaseerd op een autobiografische ervaring: Sobrie vertelde dat zijn eigen grootmoeder vlak voor ze stierf aan haar kleinzoon vroeg ‘wie die man in de hoek was’ – terwijl de kamer op hen beide na leeg was. In afgezwakte versie zien we dit ‘magisch denken’ ook bij de imaginaire vriendjes van jonge kinderen of in de gewoonte van hypergevoelige pubers om banale voorvallen uit te vergroten tot monsterlijke proporties. De beelden die daarbij ontstaan roepen geen wereld op <em>naast</em> de realiteit, maar zijn een groteske van de realiteit zelf.</div><div>Anderzijds zet Sobrie de magie ook vaak in als ontsnappingsroute, als ‘oplossing’ voor de onontkoombaarheid van het ‘echte’ leven, en als zodanig wél als een wereld <em>naast</em> de bestaande. Zoals in <em>Woestzoeker</em>, dat voor de kinderen die in gebrek leven eindigt met een droombeeld over een overvloedig mosseldiner:</div><div><br></div><blockquote><strong><em>De gele afbraakbuizen lichten op.<br>Een soort droombeeld.<br>Er vallen twee mooie witte servietten uit de buizen.<br>Er wordt een prachtige gedekte tafel opgerold.<br>Sammy en Ebenezer gaan er naar toe.<br>Ze gaan zitten.<br>Een ober komt op met een dampende mosselpot.<br>Sammy en Ebenezer klinken met champagne glazen.(regieaanwijzingen uit Woestzoeker)</em></strong></blockquote><div><br></div><div>Hier opent de verbeelding de weg van de hoop. Zelden laat Sobrie zijn lezers of toeschouwers achter met en onpeilbare zwaarte van een klotewereld – minstens staat hij zijn personages toe om te <em>dromen</em> van een beter leven. Niet dat alles daardoor ook goed komt, maar voor de auteur is de notie van troost onmisbaar. Sobrie: “Ik was als kind ziekelijk beschaamd. Humor en verbeelding hebben me geholpen om mijn weg te vinden, zoals dat bijvoorbeeld ook bij Titus het geval is. Voor negatieve enthousiastelingen zoals wij is de fantasie een harnas, een houvast. Die ervaring wil ik minstens doorgeven aan mijn publiek.”</div><div><br></div><div><strong>Taal als tennismatch<br></strong>De combinatie van herkenbaar realisme en vervreemdend surrealisme heeft zijn wortel in de aandachtige observatie van het leven zelf. Sobrie put inspiratie uit wat hij zelf ziet, hoort, meemaakt en tilt deze ervaring vervolgens al schrijvend op naar en theatraal niveau. De ‘eenvoud’ van de personages en hun spreektaal wekt misschien de indruk dat ook het schrijven ongekunsteld is, maar niets is minder waar: er schuilt een intens vormonderzoek onder. Sobrie refereert voor die schijnbare eenvoud in taal en stijl met waardering aan de snedige dialogen en de volkse, poëtische directheid van de Amerikaanse theaterauteur David Mamet. In de openingsmonoloog van <em>Memé, de peetmoeder</em> pingpongt de taal op <em>mametiaanse</em> wijze heen en weer zoals in een spannende tennismatch, alle uithoeken van de <em>court</em> bespelend:</div><div><br></div><blockquote><strong><em>LAURENT<br>Ik was vijf jaar.<br>Iederéén wil geld.<br>Wat the fuck.<br>Iedereen wil geld.<br>Daarom noemen ze het: geld.<br>Iedereen die zegt ik wil geen geld, is ne fucking leugenaar.<br>Ge zijt zes jaar.<br>Ge komt van de school<br>Ge passeert een snoepwinkel<br>Wat wilt ge ?<br>Ne snoep ?<br>Akkoord ?<br>Ge wilt ne snoep.<br>Hoe krijg ik diene snoep ?<br>Ge kunt hem pikken.<br>Dat lukt ene keer, misschien twee keer<br>Maar in the end, what do you need ?<br>Money.<br>You need: money.<br>Geld.(Uit: Memé, de peetmoeder)</em></strong></blockquote><div><br></div><div>Humor is een onmisbaar onderdeel van Sobries teksten: de zwaarte is nooit zo intens dat je erdoor naar de bodem wordt getrokken. Lachen met de eigen miserie behoort tot het wezen van de ploeterende mens, want ‘in elke miserie zit een sprankel humor’, aldus de auteur. Soms zit de humor op het niveau van de taal, soms in de tragikomische situatieschets. In <em>Woestzoeker</em> worden de ouders van de kinderen, krimpend onder een toenemende schuldenlast, ook fysiek kleiner en kleiner – tot ze dreigen door hun kroost vertrappeld te worden. De ingreep zorgt ervoor dat de schrijnende armoedeproblematiek wordt gecounterd door een beeld dat voor kinderen zuiver plezier is: zij worden baas in huis!</div><div><br></div><div><strong>Muziektheater</strong></div><div><br></div><div>Na een uitgebreid parcours binnen het jeugdtheater schrijft Sobrie in 2019 met <em>Bloemen van een autist</em> voor Tutti Fratelli zijn eerste tekst voor een ‘volwassen’ voorstelling. Het verschil is verwaarloosbaar. <em>Bloemen van een autist</em> verschilt niet wezenlijk van zijn jeugdtheaterteksten. Wel betekenisvol voor zijn verdere schrijverschap is de intensieve samenwerking met componisten Anneleen Boehme en Fien Desmet, die <em>Bloemen</em> van muziek voorzien. De interactie tussen tekst en muziek blijkt Sobrie wel te bevallen, een spoor dat hij verder wil uitwerken. Intussen bewerkte hij voor de opera in Genève het sprookje van <em>De tinnen soldaat</em> tot een libretto. Met DeSchoneCompanie van regisseur Tom Goossens en pianist Wouter Deltour staat een bewerking van Schuberts <em>Winterreise</em> op stapel.</div><div>De samenwerking met Genève is overigens geen eenmalige uitstap over de grens: sinds <em>Zolderling</em> al in 2003 werd genomineerd voor de <em>Kaas und Kappes</em>-theaterschrijfprijs van het Kinder- und Jugendtheaterfestival Duisburg heeft het Duitse taalgebied Sobrie ontdekt. Schauspielhaus Zürich nodigde hem in 2018 uit om een tekst te komen schrijven en regisseren, dat werd <em>NACHSPIELZEIT</em>. Verschillende teksten werden in het Duits vertaald en bekroond. Dat kan misschien verbazen, aangezien Sobries theaterteksten zo eigen lezen, we zouden bijna zeggen: herkenbaar ‘Vlaams’. Maar onder die oppervlakkige <em>couleur locale</em> zijn de kleine personages steeds weer groots in hun universele herkenbaarheid: je kan ze overal ter wereld tegenkomen. Die vaststelling is belangrijk in het licht van het feit dat het teksttheater, met de globalisering in het achterhoofd, met de regelmaat van de klok wordt dood verklaard.</div><div>Sobrie zelf blijft in ieder geval geloven in de kracht van taal: “Uiteindelijk gaat het er nog steeds om dat we elkaar verhalen vertellen aan het kampvuur. Die oerreflex zal nooit verdwijnen.” Met het oeuvre dat nu al voorligt én de teksten die op stapel staan draagt Sobrie daar in ieder geval zijn steentje toe bij. | <div><strong><em>Wanneer de fantasie een harnas is</em></strong></div><div><strong>Een ‘negatieve enthousiasteling’, zo noemt acteur, regisseur en auteur Jan Sobrie zichzelf. Wie kennis maakt met zijn personages ziet deze paradox daarin weerspiegeld. Het lot heeft ze niet met de beste kaarten bedeeld, maar met humor en verbeeldingskracht maken ze er het beste van.</strong></div><div>Twee broers die hun ouders hebben verloren in een auto-ongeluk. Een tienerjongen die zelfmoord wil plegen. Een meisje met een beperking dat tot bloedens toe wordt gepest. Twee kinderen in armoede. Een grootmoeder die de familiegeheimen verzwijgt. Een autistische jongen met liefdesverdriet. Neen, de personages van Jan Sobrie behoren niet bepaald tot de geprivilegieerden van deze samenleving. Het sociaal-realistische canvas waartegen Sobrie hen schildert, met gedetailleerde streken, is grauw van tint. Des te levenslustig schitteren hun kleuren.</div><div>Vlak na de millenniumwissel studeert Sobrie (°1979) aan de drama-opleiding van het RITS, waar de praktijk van het theater schrijven niet erg hoog op het curriculum staat. In het derde en vierde jaar komt de vraag om een solo te maken en bij gebrek aan bevredigend tekstmateriaal zet Sobrie zich zelf aan het schrijven. <em>Neue rozen</em> en <em>Levend begraven</em> zijn prille teksten rond personages in kwetsbare omstandigheden, maar ze bevatten al de kiemen van wat zal uitgroeien tot een onbewuste maar consistente thematiek.</div><div>De angst voor verlies is daarbij een rode draad. Samen met klasgenoot Joris Van den Brande schrijft en speelt Sobrie zijn eerste volwaardige theatertekst bij het Brusselse jeugdtheater BRONKS. <em>Zolderling</em> is het verhaal van twee jonge vrienden die met ongebreidelde fantasie de realiteit te lijf gaan: de vechtscheiding van hun ouders. <em>Zolderling</em> wordt meteen geselecteerd voor het Theaterfestival 2003. Die vroege erkenning en de daaruit voortvloeiende kansen zorgen ervoor dat Sobries carrière zich de eerste jaren vooral ontwikkelt binnen het jeugdtheater.</div><div>Voor het Gentse jeugdtheater KOPERGIETERY schrijft Sobrie niet lang daarna <em>Titus</em> (selectie Theaterfestival 2006) waarin een jongen die zijn moeder heeft verloren dreigt van het dak van de school te springen. Opnieuw een verhaal van verlies én een verhaal van ‘niet gehoord worden’. Dat spoor, waarbij Sobrie zij die onhoorbaar of onzichtbaar zijn in beeld brengt, zal later een verdieping en verbreding krijgen in het ‘tweeluik’ <em>Bekdichtzitstil</em> (2015) en <em>Woestzoeker</em> (2017 - co-auteurschap met Raven Ruëll). In die teksten blijft niet het gezin, maar de school en bij uitbreiding de hele samenleving doof voor de signalen van kinderen die buiten een bepaalde norm (<em>Bekdichtzitstil</em>) of klasse (<em>Woestzoeker</em>) vallen.</div><div>Het samenleven, zowel in het kleine als in het grote verband, is daarmee een tweede levensader van Sobries schrijversschap. Vaak is de frictie tussen de ‘normaliteit’ en de zogezegde ‘afwijking’ de motor van de dramatische ontwikkelingen. Van de zonderlinge broers uit <em>Fimosis</em>, (selectie Theaterfestival 2006) over Mira-met-de-klompvoet uit <em>Remember me</em> (2009) tot de hoofdfiguur uit <em>Bloemen van een autist</em> (2019): Sobries ‘helden’ zijn steevast antihelden, ze hebben een hoek af. Ze dragen hun lot met grimmige blijmoedigheid, maar tussen de regels door schemert de woede van de auteur. De wereld functioneert alleen voor zij die netjes aan de standaard voldoen.</div><div><br></div><blockquote><strong><em>MIRA<br>Vrijdag<br>Hij heeft mij gefilmd vandaag met zijne GSM toen ik uitgleed in de gang en hij heeft<br>het op Youtube gezet.<br>Onder de titel<br>Mankie mankie valt in’t Gangkie.<br>T’ staat er nog maar ene dag op en er zijn al tweeduizend hits.<br>Ik heb geweend op mijn kamer<br>En plots begreep ik het<br>De wereld functioneert perfect zonder mij<br>Niemand heeft mij nodig en ik heb niemand anders nodig(Uit: Remember Me)</em></strong></blockquote><div><br></div><div><strong>Magisch denken</strong></div><div><br></div><div>Het vertellen door de ogen van de buitenstaander maakt het Sobrie in eerste instantie mogelijk om een harde en statusgerichte maatschappij een spiegel voor te houden zonder al te veel moralisme, maar tegelijkertijd is het een kunstgreep die stilistische vrijheid schept. De ‘gekte’ van de personages baant ruimte voor subversieve verbeelding, voor magie. Want al is de inzet vaak sociaal-realistisch, in nogal wat teksten komt er een punt waarop de realiteit openscheurt en er doorheen de scheuren een magisch denken naar binnen sijpelt. Dat magisch denken is geen vrijblijvende trukendoos, maar een stijlmiddel met verschillende doelen.</div><div>Enerzijds zet Sobrie een vorm van hyperrealisme in die menselijk herkenbaar is. Op beslissende of traumatische momenten in het leven kan de ervaring ontstaan dat de tijd stilstaat, dat de ruimte bevriest, dat datgene wat een mens in realiteit overkomt eigenlijk tot het domein van het ondenkbare behoort – denk aan een onheilsbericht of een ongeluk: de realiteit wordt heel even uit haar hengsels gerukt. In <em>Memé, de peetmoeder</em> (2016) spreekt de stervende oermoeder de dood aan:</div><div><br></div><blockquote><strong><em>Ik voel u wel zitten.<br>Ik voel hoe gij Met al uw kronkelende vuile vingers langzaam bij mij<br>aan het binnenkruipen zijt…<br>Maar eigenlijk vind ik u wel ok.<br>Ik heb grotere klootzakken meegemaakt.<br>Gij zijt tenminste duidelijk.</em></strong></blockquote><div><br></div><div>De scène is gebaseerd op een autobiografische ervaring: Sobrie vertelde dat zijn eigen grootmoeder vlak voor ze stierf aan haar kleinzoon vroeg ‘wie die man in de hoek was’ – terwijl de kamer op hen beide na leeg was. In afgezwakte versie zien we dit ‘magisch denken’ ook bij de imaginaire vriendjes van jonge kinderen of in de gewoonte van hypergevoelige pubers om banale voorvallen uit te vergroten tot monsterlijke proporties. De beelden die daarbij ontstaan roepen geen wereld op <em>naast</em> de realiteit, maar zijn een groteske van de realiteit zelf.</div><div>Anderzijds zet Sobrie de magie ook vaak in als ontsnappingsroute, als ‘oplossing’ voor de onontkoombaarheid van het ‘echte’ leven, en als zodanig wél als een wereld <em>naast</em> de bestaande. Zoals in <em>Woestzoeker</em>, dat voor de kinderen die in gebrek leven eindigt met een droombeeld over een overvloedig mosseldiner:</div><div><br></div><blockquote><strong><em>De gele afbraakbuizen lichten op.<br>Een soort droombeeld.<br>Er vallen twee mooie witte servietten uit de buizen.<br>Er wordt een prachtige gedekte tafel opgerold.<br>Sammy en Ebenezer gaan er naar toe.<br>Ze gaan zitten.<br>Een ober komt op met een dampende mosselpot.<br>Sammy en Ebenezer klinken met champagne glazen.(regieaanwijzingen uit Woestzoeker)</em></strong></blockquote><div><br></div><div>Hier opent de verbeelding de weg van de hoop. Zelden laat Sobrie zijn lezers of toeschouwers achter met en onpeilbare zwaarte van een klotewereld – minstens staat hij zijn personages toe om te <em>dromen</em> van een beter leven. Niet dat alles daardoor ook goed komt, maar voor de auteur is de notie van troost onmisbaar. Sobrie: “Ik was als kind ziekelijk beschaamd. Humor en verbeelding hebben me geholpen om mijn weg te vinden, zoals dat bijvoorbeeld ook bij Titus het geval is. Voor negatieve enthousiastelingen zoals wij is de fantasie een harnas, een houvast. Die ervaring wil ik minstens doorgeven aan mijn publiek.”</div><div><br></div><div><strong>Taal als tennismatch<br></strong>De combinatie van herkenbaar realisme en vervreemdend surrealisme heeft zijn wortel in de aandachtige observatie van het leven zelf. Sobrie put inspiratie uit wat hij zelf ziet, hoort, meemaakt en tilt deze ervaring vervolgens al schrijvend op naar en theatraal niveau. De ‘eenvoud’ van de personages en hun spreektaal wekt misschien de indruk dat ook het schrijven ongekunsteld is, maar niets is minder waar: er schuilt een intens vormonderzoek onder. Sobrie refereert voor die schijnbare eenvoud in taal en stijl met waardering aan de snedige dialogen en de volkse, poëtische directheid van de Amerikaanse theaterauteur David Mamet. In de openingsmonoloog van <em>Memé, de peetmoeder</em> pingpongt de taal op <em>mametiaanse</em> wijze heen en weer zoals in een spannende tennismatch, alle uithoeken van de <em>court</em> bespelend:</div><div><br></div><blockquote><strong><em>LAURENT<br>Ik was vijf jaar.<br>Iederéén wil geld.<br>Wat the fuck.<br>Iedereen wil geld.<br>Daarom noemen ze het: geld.<br>Iedereen die zegt ik wil geen geld, is ne fucking leugenaar.<br>Ge zijt zes jaar.<br>Ge komt van de school<br>Ge passeert een snoepwinkel<br>Wat wilt ge ?<br>Ne snoep ?<br>Akkoord ?<br>Ge wilt ne snoep.<br>Hoe krijg ik diene snoep ?<br>Ge kunt hem pikken.<br>Dat lukt ene keer, misschien twee keer<br>Maar in the end, what do you need ?<br>Money.<br>You need: money.<br>Geld.(Uit: Memé, de peetmoeder)</em></strong></blockquote><div><br></div><div>Humor is een onmisbaar onderdeel van Sobries teksten: de zwaarte is nooit zo intens dat je erdoor naar de bodem wordt getrokken. Lachen met de eigen miserie behoort tot het wezen van de ploeterende mens, want ‘in elke miserie zit een sprankel humor’, aldus de auteur. Soms zit de humor op het niveau van de taal, soms in de tragikomische situatieschets. In <em>Woestzoeker</em> worden de ouders van de kinderen, krimpend onder een toenemende schuldenlast, ook fysiek kleiner en kleiner – tot ze dreigen door hun kroost vertrappeld te worden. De ingreep zorgt ervoor dat de schrijnende armoedeproblematiek wordt gecounterd door een beeld dat voor kinderen zuiver plezier is: zij worden baas in huis!</div><div><br></div><div><strong>Muziektheater</strong></div><div><br></div><div>Na een uitgebreid parcours binnen het jeugdtheater schrijft Sobrie in 2019 met <em>Bloemen van een autist</em> voor Tutti Fratelli zijn eerste tekst voor een ‘volwassen’ voorstelling. Het verschil is verwaarloosbaar. <em>Bloemen van een autist</em> verschilt niet wezenlijk van zijn jeugdtheaterteksten. Wel betekenisvol voor zijn verdere schrijverschap is de intensieve samenwerking met componisten Anneleen Boehme en Fien Desmet, die <em>Bloemen</em> van muziek voorzien. De interactie tussen tekst en muziek blijkt Sobrie wel te bevallen, een spoor dat hij verder wil uitwerken. Intussen bewerkte hij voor de opera in Genève het sprookje van <em>De tinnen soldaat</em> tot een libretto. Met DeSchoneCompanie van regisseur Tom Goossens en pianist Wouter Deltour staat een bewerking van Schuberts <em>Winterreise</em> op stapel.</div><div>De samenwerking met Genève is overigens geen eenmalige uitstap over de grens: sinds <em>Zolderling</em> al in 2003 werd genomineerd voor de <em>Kaas und Kappes</em>-theaterschrijfprijs van het Kinder- und Jugendtheaterfestival Duisburg heeft het Duitse taalgebied Sobrie ontdekt. Schauspielhaus Zürich nodigde hem in 2018 uit om een tekst te komen schrijven en regisseren, dat werd <em>NACHSPIELZEIT</em>. Verschillende teksten werden in het Duits vertaald en bekroond. Dat kan misschien verbazen, aangezien Sobries theaterteksten zo eigen lezen, we zouden bijna zeggen: herkenbaar ‘Vlaams’. Maar onder die oppervlakkige <em>couleur locale</em> zijn de kleine personages steeds weer groots in hun universele herkenbaarheid: je kan ze overal ter wereld tegenkomen. Die vaststelling is belangrijk in het licht van het feit dat het teksttheater, met de globalisering in het achterhoofd, met de regelmaat van de klok wordt dood verklaard.</div><div>Sobrie zelf blijft in ieder geval geloven in de kracht van taal: “Uiteindelijk gaat het er nog steeds om dat we elkaar verhalen vertellen aan het kampvuur. Die oerreflex zal nooit verdwijnen.” Met het oeuvre dat nu al voorligt én de teksten die op stapel staan draagt Sobrie daar in ieder geval zijn steentje toe bij.</div><div>Geschreven door: <strong>Evelyne Coussens</strong></div><div><em>Evelyne Coussens studeerde klassieke filologie aan de Universiteit Gent en theaterwetenschappen aan de Universiteit Antwerpen. Ze werkt bij publiq en is freelance cultuurjournalist voor De Morgen en verschillende andere cultuurmedia (o.a. Ons Erfdeel, rekto:verso, Etcetera, Theatermaker). Ze is lid van de grote redactie van Etcetera en zetelde in verschillende jury’s. Coussens is ook gastdocent rond cultuurtheorie en kunstkritiek aan verschillende hogescholen en universiteiten.</em><br><br></div><div><strong>BIBLIOGRAFIE</strong></div><ul><li>Zolderling (2003) – uitgegeven bij Bebuquin in “Klein magazijn 4” en vertaald naar het Frans (“Ados-missile”) en het Duits (“Bomben in der Suppe”)</li><li>Pübermensch (2004)</li><li>Fimosis (2006) – vertaald naar het Duits (“Phimose”)</li><li>Titus (2006) – uitgegeven bij DE EENHOORN en vertaald naar het Duits en het Engels (“Titus”)</li><li>Smolders en Sobrie (2006)</li><li>Hola Que Tal (2008)</li><li>Remember me (2009) – uitgegeven bij Bebuquin in “Klein magazijn 5” en vertaald naar het Duits (“Remember me”)</li><li>Het verdriet aan de overkant (2010)</li><li>Pier (2011)</li><li>Sandy (2011)</li><li>The only good woman is a dead woman (2012)</li><li>Ram (2013)</li><li>Menskes (2013)</li><li>Bekdichtzitstil (2014) – vertaald naar het Duits (“Shut up”)</li><li>Churchill (2015)</li><li>Quatre Mains (2015)</li><li>Woody (2015)</li><li>Mémé, de peetmoeder (2016) – uitgegeven bij Bebuquin in “Klein magazijn 7”</li><li>Theaterbewerking De genezing van de Krekel (Toon Tellegen) (2017)</li><li>Nachspielzeit (2018)</li><li>Woestzoeker (2018) – in co-auteurschap met Raven Ruëll, vertaald naar het Frans (“Embrouilleurs”) en het Duits (“ Wutschweiger”)</li><li>Bloemen van een autist (2018)</li><li>Frontaal (2019)</li></ul> |
Huidige versie van 25 sep 2024 om 21:36
MIRA
Vrijdag
Hij heeft mij gefilmd vandaag met zijne GSM toen ik uitgleed in de gang en hij heeft
het op Youtube gezet.
Onder de titel
Mankie mankie valt in’t Gangkie.
T’ staat er nog maar ene dag op en er zijn al tweeduizend hits.
Ik heb geweend op mijn kamer
En plots begreep ik het
De wereld functioneert perfect zonder mij
Niemand heeft mij nodig en ik heb niemand anders nodig(Uit: Remember Me)
Ik voel u wel zitten.
Ik voel hoe gij Met al uw kronkelende vuile vingers langzaam bij mij
aan het binnenkruipen zijt…
Maar eigenlijk vind ik u wel ok.
Ik heb grotere klootzakken meegemaakt.
Gij zijt tenminste duidelijk.
De gele afbraakbuizen lichten op.
Een soort droombeeld.
Er vallen twee mooie witte servietten uit de buizen.
Er wordt een prachtige gedekte tafel opgerold.
Sammy en Ebenezer gaan er naar toe.
Ze gaan zitten.
Een ober komt op met een dampende mosselpot.
Sammy en Ebenezer klinken met champagne glazen.(regieaanwijzingen uit Woestzoeker)
De combinatie van herkenbaar realisme en vervreemdend surrealisme heeft zijn wortel in de aandachtige observatie van het leven zelf. Sobrie put inspiratie uit wat hij zelf ziet, hoort, meemaakt en tilt deze ervaring vervolgens al schrijvend op naar en theatraal niveau. De ‘eenvoud’ van de personages en hun spreektaal wekt misschien de indruk dat ook het schrijven ongekunsteld is, maar niets is minder waar: er schuilt een intens vormonderzoek onder. Sobrie refereert voor die schijnbare eenvoud in taal en stijl met waardering aan de snedige dialogen en de volkse, poëtische directheid van de Amerikaanse theaterauteur David Mamet. In de openingsmonoloog van Memé, de peetmoeder pingpongt de taal op mametiaanse wijze heen en weer zoals in een spannende tennismatch, alle uithoeken van de court bespelend:
LAURENT
Ik was vijf jaar.
Iederéén wil geld.
Wat the fuck.
Iedereen wil geld.
Daarom noemen ze het: geld.
Iedereen die zegt ik wil geen geld, is ne fucking leugenaar.
Ge zijt zes jaar.
Ge komt van de school
Ge passeert een snoepwinkel
Wat wilt ge ?
Ne snoep ?
Akkoord ?
Ge wilt ne snoep.
Hoe krijg ik diene snoep ?
Ge kunt hem pikken.
Dat lukt ene keer, misschien twee keer
Maar in the end, what do you need ?
Money.
You need: money.
Geld.(Uit: Memé, de peetmoeder)
- Zolderling (2003) – uitgegeven bij Bebuquin in “Klein magazijn 4” en vertaald naar het Frans (“Ados-missile”) en het Duits (“Bomben in der Suppe”)
- Pübermensch (2004)
- Fimosis (2006) – vertaald naar het Duits (“Phimose”)
- Titus (2006) – uitgegeven bij DE EENHOORN en vertaald naar het Duits en het Engels (“Titus”)
- Smolders en Sobrie (2006)
- Hola Que Tal (2008)
- Remember me (2009) – uitgegeven bij Bebuquin in “Klein magazijn 5” en vertaald naar het Duits (“Remember me”)
- Het verdriet aan de overkant (2010)
- Pier (2011)
- Sandy (2011)
- The only good woman is a dead woman (2012)
- Ram (2013)
- Menskes (2013)
- Bekdichtzitstil (2014) – vertaald naar het Duits (“Shut up”)
- Churchill (2015)
- Quatre Mains (2015)
- Woody (2015)
- Mémé, de peetmoeder (2016) – uitgegeven bij Bebuquin in “Klein magazijn 7”
- Theaterbewerking De genezing van de Krekel (Toon Tellegen) (2017)
- Nachspielzeit (2018)
- Woestzoeker (2018) – in co-auteurschap met Raven Ruëll, vertaald naar het Frans (“Embrouilleurs”) en het Duits (“ Wutschweiger”)
- Bloemen van een autist (2018)
- Frontaal (2019)